
Jurisprudentie
BD6954
Datum uitspraak2008-07-09
Datum gepubliceerd2008-07-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5691 WVG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5691 WVG
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing aanvraag voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting.
Betrokkene is vanuit een uit medisch opzicht passende woonsituatie is verhuisd.
Uitspraak
07/5691 WVG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant]
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2007, 06/2572 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 9 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit en F. Pach, beiden werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 8 november 2005 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) een voorziening aangevraagd in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting. Appellant is in november 2004 van zijn woning aan de [adres 1] verhuisd naar een woning aan de [adres 2].
1.2. Naar aanleiding van de aanvraag van appellant heeft W.J. de Haas, keuringsarts bij de GG&GD, op 10 november 2005 medisch advies uitgebracht aan het College. In dit advies is aangegeven dat appellant als gevolg van een hartziekte beperkingen ondervindt met betrekking tot zijn inspanningsvermogen, waardoor appellant maximaal één trap van gemiddeld 16 treden kan belopen bij het betreden van zijn woning. De op de eerste etage gelegen woning van appellant aan de [adres 1] voldeed hieraan.
1.3. Bij besluit van 2 januari 2006 heeft het College, onder verwijzing naar het advies van de keuringsarts van 10 november 2005, de aanvraag van appellant afgewezen.
1.4. Bij besluit van 31 maart 2006 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 januari 2006 ongegrond verklaard. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant vanuit een uit medisch opzicht passende woonsituatie is verhuisd.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
31 maart 2006 ongegrond verklaard.
3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat het College voorbij gaat aan het feit dat de vorige woning van appellant in de [adres 1] een steile trap had van 18 treden, terwijl uit de door appellant overgelegde medische indicatie van 19 augustus 2004, eveneens opgesteld door de GG&GD, blijkt dat appellant geïndiceerd is voor een woning met maximaal 16 traptreden. Appellant heeft recht op een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten, aangezien hij is verhuisd naar een woning met een trap van slechts 5 treden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvg wordt onder een gehandicapte verstaan: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van het wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen.
4.1.2. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvg, voor zover hier van belang, definieert woonvoorziening als elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt, indien de voorziening gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen.
4.1.3. Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt, voor zover hier van belang, dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten en dat het met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens deze wet daartoe bij verordening regels dient vast te stellen.
4.1.4. Aan artikel 2, eerste lid, van de Wvg is in de gemeente Amsterdam uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen gehandicapten (hierna: Verordening).
4.1.5. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening kunnen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van verhuizing en inrichting.
4.1.6. Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, van de Verordening verlenen burgemeester en wethouders slechts een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2.1, onder a, indien in de te verlaten woonruimte aantoonbare beperkingen worden ondervonden bij het normale gebruik van de woning en deze in de te betrekken woonruimte worden weggenomen.
4.2. Gelet op de onder 4.1.1 tot en met 4.1.6 weergegeven bepalingen dient bij een aanvraag om een verhuiskostenvergoeding onder meer beoordeeld te worden of objectief aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek aan het normale gebruik van de woning in de weg staan. De vraag of daarvan sprake is bij appellant, beantwoordt de Raad op grond van het medisch advies van 10 november 2005 van de GG&GD arts W.J. de Haas, met de rechtbank, ontkennend. Gegeven de uitleg van de gemachtigde van het College ter zitting over de categorie-indeling van woningen in het kader van een medische indicatie in verband met woningtoewijzing, vormt de medische indicatie van 19 augustus 2004 geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch advies van 10 november 2005. Appellant heeft voorts zijn stelling dat hij vanwege hartklachten niet in staat is de trap in zijn oude woning te gebruiken niet met medische gegevens onderbouwd.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Sharma als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.
(get.) S.R. Sharma.
IJ